PANDORA

 

Ik weef mezelf een wandtapijt,

een waan voor elke dag,

Met zijden draden van de wind en

vezels uit mijn eigen lijf,

Gesponnen in de nacht.

 

Mijn radar zoekt en tolt in ‘t rond,

verschrikte beelden op de vlucht

weerspiegelen de scherven van mijn ziel, en

vallen langzaam dwarrelend stilaan neer,

toch raken zij geen grond.

 

Mijn noodoproep wordt niet beantwoord,

daarbuiten blijft het stil,

Terwijl de storm hier verder raast,

ik weet niet wat ik wil.